
Jurisprudentie
BB5858
Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702502/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702502/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 21 oktober 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad) een aanvraag van appellant om toevoeging buiten behandeling gesteld.
Uitspraak
200702502/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/5519 van de rechtbank Amsterdam van 27 februari 2007 in het geding tussen:
appellant
en
de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2004 heeft de raad voor rechtsbijstand te Amsterdam (hierna: de raad) een aanvraag van appellant om toevoeging buiten behandeling gesteld.
Bij besluit van 10 oktober 2005 heeft de raad het door appellant daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 21 oktober 2004 herroepen en de aanvraag afgewezen.
Bij uitspraak van 27 februari 2007, verzonden op 6 maart 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2007, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 29 mei 2007 heeft de raad van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting op 21 september 2007 aan de orde gesteld.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb), voor zover thans van belang, wordt rechtsbijstand niet verleend, indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
(…)
2. het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op een andere wijze kunnen worden vergoed.
2.2. De afgewezen aanvraag is op 18 mei 2004 gedaan in verband met een vordering tot ontbinding van een overeenkomst tot onderverhuur van een bedrijfsruimte met bovenwoning te Soest.
2.3. Aan de afwijzing heeft de raad ten grondslag gelegd dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb aan toevoeging in de weg staat, nu de aanvraag betrekking heeft op een zakelijk rechtsbelang. De overeenkomst tot onderverhuur is gesloten naar aanleiding van de verkoop van het door appellant geëxploiteerde restaurant in augustus 2002 en de onder twee geregelde uitzondering is niet van toepassing, omdat appellant in de procedure als eiser optreedt, aldus de raad.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat de raad zicht terecht op het standpunt heeft gesteld dat de overeenkomst tot onderverhuur haar oorsprong vindt in de afwikkeling van de bedrijfsmatige activiteiten van appellant en het rechtsbelang, waarop de aanvraag betrekking heeft, daarom voortvloeit uit diens voormalige bedrijf.
2.5. Appellant klaagt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat de betalingsproblemen met de onderhuurder eerst zijn ontstaan, nadat hij die activiteiten had gestaakt en hij de bedrijfsruimte en de bovenwoning als privé-persoon heeft onderverhuurd. De rechtbank heeft volgens hem ten onrechte aangenomen dat het voor hem onmogelijk was het restaurant te verkopen, zonder dat de koper de beschikking zou krijgen over de bedrijfsruimte. Ten slotte heeft de rechtbank volgens hem ten onrechte aangenomen dat hij de mogelijkheid had de huurovereenkomst met zijn verhuurder op te zeggen. Hij had de mogelijkheid het door hem gehuurde onder te verhuren en daarvan heeft hij gebruik gemaakt, nadat hij het restaurant had verkocht, aldus appellant.
2.6. Dat betoog faalt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 augustus 1998 in zaak no. H01.97.0494; JSV 1999, 142), ziet artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb tevens op het geval dat rechtsbijstand wordt verzocht ter zake van een rechtsbelang dat voortvloeit uit een niet langer uitgeoefend zelfstandig beroep of bedrijf. Met hetgeen in beroep is aangevoerd, heeft de rechtbank terecht niet door appellant aannemelijk gemaakt geacht dat de overeenkomst tot onderverhuur niet naar aanleiding van de verkoop van het door appellant uitgeoefende bedrijf tot stand is gekomen, zoals de raad heeft aangenomen. Evenmin is daarmee aannemelijk gemaakt dat de omstandigheden ten tijde van de buitengerechtelijke ontbinding van de overeenkomst tot onderverhuur ten opzichte van het sluiten daarvan, zodanig waren veranderd, dat het rechtsbelang niet uit een niet langer uitgeoefend bedrijf voortvloeide.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
97-497.